Zuid-Afrikaan, 16 Feb. 1839
Hoofdstad van Koning DINGAAN, genaamd Unkunkinglove, (of Sterke Oliphant),
den 23 December 1838.
WAARDE HEER! - Mits dezen is het myn voornemen, UEd. eenige informatie te geven, aangaande onze Kommando tegen onzen bloed-vyand Dingaan. Het bestier dezer expeditie, is door algemeene keuse op my gevallen, daarom, hoewel ik my daartoe niet genoegzaam bekwaam bevond, kon ik niet van de hand wyzen. De onderneming was groot, en onze magt gering, daar dezelve slechts uit 460 man bestond; derhalve konden wy geen ander vertrouwen koesteren, dan op de regtvaardigheid van onze zaak, en op den God onzer Vaderen; en de uitslag dusverre heeft ook reeds getoond, dat,
"Die op den goeden God vertrouwt,
Heeft zeker op geen zan gebouwd."
Wy vertrokken van het groote leger, op den 2 dezer, ons voornaam doelwit zynde, om het geroofde vee der vermoorde blanken te hernemen; onze magt werd in vyf divisien verdeeld, onder de vyf onderhoorige Kommandanten.
Nadat wy eenige dagen voortgetrokken hadden, maakten wy eenige Zoolas gevangen, aan wien ek een teeken gaf, zynde een witte vlag, en hun naar den Koning zond, om hem te boodschappen, dat indien hy ons, de door hem genome paarden en geweren wilde teruggeven, wy genegen waren in termen te tredenm woordoor vrede tusschen ons kon worden vastgesteld. Daarna ontdekten onze patrouillies, die gestadiglyk in alle directien uit waren, op Zaterdag den 15, de Zoola-Kommando, op een zeer lelyken berg, zoo geplaatst, als wilden zy ons in de enge laagte dringen.
Ik begaf my aanstonds, met 200 men derwaarts, daar er velen patrouilies uit waren, doch the ongelegenheid der plaats ziende, en daar het ook reeds laat in den nag was, vond ik het niet raadzaam, met myne kleine magt iets te ondernemen, en keerde naar onze lagerplaats terug. Het was ons voornemen, om den volgenden dag, zynde den H. Sabbath, daar stil overteblyven en uitterusten, toch doen wy met het aanbreken van den dag eenigzins zien konden, werden wy spoedig gewaar, dat wy, (zoo als wy dachten) door te geheele magt der Zoolas omringd waren, het gevecht begon dadelyk, door geweldig schieten van beide zyden, en de vyand poogde herhaaldelyk, om door storm loopen, in onze legerplaats te komen, en terug geslagen wordende, retireerden zy slechts voor korte distanties, om hunne aanvallen the hervatten; - toen het gevecht aldus eenigen tyd aan gang was geweest; kwamen er nog vyf division Zoolas over een rug, en voegden zich by de anderen.
Nu kunt gy zelf begrypen, welk gezigt dit opleverde, en dat het er op aan kwam, om een onverschrokken gelaat te toonen. Ik zag, klaar, dat wy ny doen moesten wat wy konden, ik moedigde myne manschappen overluid aan, hun verzekerende, dat hoe groot de magt der Zoolas ook schynen mogt, zy tegen ons niet konden bestaan. - Ik liet ook dadelyk eenige poorten des legers openen, en zond mannen te paard uit, om den aanval op de Zoolas te doen. Zy stonden echter vast, en het was niet dan nadat zy zelf, ook door het grof geschut, dat intusschen geweldig op hun gelost werd, hun getal merkelyk zagen verminderen, dat zy de vlug namen, nadat het gevecht twee uren lang geduurd had.
Nu begonnen zy zich in het vlugten, wyd en zyd te verspreiden, wordende door onze mannen zoo veel als er uit te legerplaats konden gemist worden, vervolgd. - De noodige orders in het leger gegeven hebbende, begaf ik my ook tot het najagen, en daar ik hen zeer na op de hielen volgde, kwam ik er een by op omtrent 15 schreden.
Ik wenkte hem, en riep, willende hem andermaal met een boodschap naar Dingaan zenden: doch hy sprong om en dreigde my met zyn wapen, waarom ik verpligt was op hem te vuren; doch myn schietpaard uitgeleend hebbende, zat ek op een zeer onstuimig paard dat zoo geweldig weg sprong, dat ik byna op den grond viel, en genoodzaakt was aftespringen. Ik had den Zoola niet geraakt, en daar hy my nu zeer na op het lyf was, wilde ik hem met de tweede loop van my geweer neer schieten, doch te stopper was vastgeschoven, zoo dat ik te haan niet spannen kon. De Zoola myne verwarring ziende, sprong met leeuwen woede, naar my toe, en stak zyn assegaai naar my; tot twee reizen keerde ik met my geweer af, doch de derde maal, daar hy my op de borst meende te steken, sloeg ik zyn wapen met myne linkerhand weg, en werd te gelyk met hetzelve gewond; hy stak my in de hand van boven tusschen de twee middelvingers, en door het dikke vleesch naar achteren uit; voor dat hy zyn wapen weder konde uittrekken, greep ik hem om het lyf, en wierp hem tegen den grond.
Myne hand daar de assegaai nog in stak, lag onder hem, en eer dat ik met de andere hand, myn degen kon trekken, kwam my een man te hulp, trok te assegaai uit myne hand, en doorstak den Zoola onder my; hy weerde zich dapper en toen hy my niet steken kon, poogde hy my te verwurgen; - daar hy beide handen vry had, en ik my met slechts niet konde verweeren, kunt gy wil denken, dat ik ook te worstelen had. De wond aldus bekomen, bloedde zeer, ek ik was genoodzaakt naar te legerplaats terug te keeren. Wy wachtten daar het rapport van den verderen uitslag af, en maakte onze rekening op eenige dooden van onzen kant.
Het behaagde echter den Almagtigen, die onzen vyanden in onze handen gegeven heeft, om ons deze overwinning te schenkenm zonder verlies van leven. Buiten my waren er nog twee anderen gewond, namelyk Gert Raath, en Philip Forie, die ook al weer redelyk hersteld zyn.
Na het gevecht, heb ik het getal der gesneuwelden naauwkeurig opgenemen, en vond het drie duizend en eenige honderden te zyn; doch wy bepaalden het slechts op 3,000.
's Auderen daags trokken wy verder voort, met oogmerk om het geroofde vee te bekomen, en arriveerden heden in deze verwoest stad; - want gisteren toen wy aan het naderen waren, stak Dingaan het vuur aan, en zyn Paleis is ook verbrand. Van een paar Zoola-vrouwen die wy vragen, vernemen wy, dat er nog een Kapitein met zyn volk achtergebleven was, die niet in het gevecht op den 16den tegenwoordig was, en dat die het heeft willen hervatten, doch daar de anderen het allen afsloegen, zeggende, wy hebben geen volk meer overgehouden, vloden zy verder terug.
Gy zult zeker verwonders zyn te vernemen, dat wy aan dezen Moordkuil of Golgotha, nog te beenderen van den waardigen RETIEF en zyne volgelingen, hebben mogen verzamelen, nadat zy zoo lang ten prooi van alles, en tot smaad voor smaders, op het open veld gelegen hadden. Wy hebben dezelve naar onze beste vermogens, ter aarde besteld. Zy moeten op een allergruwelyke wyze syn omgebraght geworden, daar het gezight, dat de omstandigheden op te plaats zelve, nu nog opleveren, zoo zeer te blyken van geeft, dat zelfs het aller ongevoeligst hart, daarby niet onbewogeu kan zyn; de tranen stonden ons allen in die oogen; by het beschouwen daarvan.
Volgens het verhaal van eenige Zoolas, die wy gevangen gecomen hebben, zyn zy in de stad gegrepen geworden, doch zy hebben zich zoo dapper verweerd, dat de twee eerste divisien der Zoolas, die op hun aanvielen, hun niet overmeesteren konden, voordat de derden divisie hun tot hulp toeschoot. De gevangenen getuigen mede, dat de menschen geene geweerenen by zich hadden, doch dat zy hun verweerden met hunne messen, en met de stokken die sy de Zoolas uit de handen rukten; zoo dat er twintig Zoolas dood bleven liggenm en velen gekwetst, waarvan er nog onder hen zyn, die de merken daarvan nog dragen; doch dat zy eindelyk overmeesterd geworden zyne, met stokken geslagen, en naar buiten te stad gesleept zyn, met raauwe riemen aan handen en voeten gebonden, naar de martelplaats waar wy hunne beenderen vonden, eenigen nog aan elkanderen gebonden, en de riemen daaraan gedroogde.
Onder eene menigte van handspaken en stokken, die wy van de stad tot aan de plaats, nog vonden liggen, zyn er eenigen van 8 tot 9 voeten lang, en een arm dik; geen hoofd wordt er gevonden, dat niet aan stuk geslagen is; aan de beenderen waren nog verscheidene lappen kleederen vast gedroogd, - messen, snuifdozen, vuurgoed, en alles dat zy by zich hadden, waren gelaten, en niets van genomen, als alleen hunne wapens en rydpaarden; em hetgeen my zeer wonderlyk voorkomt, is dat van de papieren en documenten, die de overlede Heer RETIEF by zich had, en die wy ook daar vonden in zyn vallies, slechts de buitenste beschadigd zyn geworden, die binnenste, zoo ook het geschrift door Dingaan onderteekend zyn nog zoo goed als of ze heden geschreven waren. Ik sluit u daarvan een copy in; het laatste blad van dezen brief heb ik nog geschreven op schoon papier, dat by de andere gevonden werd, om u te doen zien hoe goed dat het nog gebleven is.
Ik ben voornemens met ons leger alhier een hooge plaats te betrekken, en dan met 300 man uittegaan, om de Zoolas verder te achtervolgen, en het geroofd vee te zien magtig te worden, benevens de andere goederen, die aan de weduwen en wezen der arme vermoorden toekomen, daar wy nu nog niets hebben gevonden, dan alleen eenige goederen, die in de spelonken verstoken waren. Een wagen heeft Dingaan by zyne stad oon doen verbranden.
Verder wensch ik UE. ook ter kennisse te brengen, dat wy alhier onder elkanderen besloten hebben, om den dag onzer overwinning, zynde Zondag, den 16 dezer maand December, onder ons gansche geslacht te doen bekend worden, en dat wy het aan den Heer willen toewyden, en vieren met Dankzeggingen, zoo als wy, voor dat wy tegen den vyand streden, in het openbaar gebed beloofd hebben, zoo ook, dat zoo wy de ooverwinning verkrygen mogen, wy den Heere tot zyns naams gedachtenis, een huis stichten zullen, alwaar Hy ons zulks aanwyzen zal; welke geloften wy nu ook hopen te betalen, met de hulp des Heeren, nu hy ons gezegend, en onze gebeden verhoord heeft.
Vertrouwende dat deze, enz.
A.W.J. PRETORIUS
Hoof-Kommandant.
P.S. Ik het thans in my tent vele rariteiten; eenigen van waarde, die ik nimmer gedacht heb te zullen zien, zelfs de staatsie-kleedeningen van Dingaan en zyne vrouwen. Er worden nog gedurig aan, meer aangebragt. A.W.J.P.
Bronne:
1. Pretorius, A.W.J. 23 Desember 1838. Gepubliseer in De Zuid-Afrikaan. 15 Februarie 1838. Beskikbaar by https://digital.lib.sun.ac.za/bitstream/handle/10019.2/2053/za-1839-02-15.pdf
2. Pretorius, E. 2002. Hulle was daar... Die Slag van Bloedrivier. Voortrekkermonument. Pretoria.